Geschiedenis: op weg naar eenheid (1900-1920)
Ontstaan uit maatschappijen van onderlinge bijstand, is CM in de loop der tijden geëvolueerd tot een dynamische organisatie, die op vele terreinen actief is. Een terugblik.
Eerste federaties
Mutualiteiten gingen meer en meer samenwerken. Dat leverde vele voordelen op. Leden die verhuisden, vormden niet langer een probleem en de lasten voor langdurig zieken en invaliden werden beter gespreid. Samen konden de kassen ook nieuwe diensten oprichten zoals een medisch-farmaceutische dienst, die zorgde voor de terugbetaling van dokters- en apothekerskosten. Daartoe werden zelfs al afspraken gemaakt met medici.
Wallonië liep voorop in deze ontwikkeling. De eerste katholieke mutualistische federaties ontstonden in Charleroi en Dinant. Vlaanderen was pas na 1900 aan de beurt met verbonden in Gent en Boom. Sommige federaties opereerden binnen een stad, andere groepeerden maatschappijen uit een provincie, zoals in Luxemburg en Limburg.
Vanaf 1902 wees de overheid de federaties een afgevaardigde toe en nam zij de werkingskosten van hun secretariaten op zich. Op die manier konden de verbonden de plaatselijke maatschappijen beter ondersteunen. Langzaam werd het tijd voor een organisatie die alle Belgische katholieke mutualiteiten zou overkoepelen.
Stichting LCM
Al in 1900 werd een poging ondernomen om een nationale federatie van christelijke mutualiteiten op te richten. Toch lukte dat pas in 1906. Zevenenvijftig regionale verbonden van zieken- en pensioenkassen vormden samen de Landsbond der Christelijke Mutualiteiten. Waar nog geen regionaal verbond actief was, maakten plaatselijke mutualiteiten deel uit van de organisatie. In totaal groepeerde de Landsbond 90.896 leden in de ziekenkassen en 277.105 in de pensioenkassen.
De eerste voorzitter van de Landsbond was Edouard de Pierpont, voorzitter van het verbond Dinant. In 1910 werd de Gentse onderpastoor Arthur Eeckhout algemeen secretaris. Van het begin nam de Landsbond enkele belangrijke initiatieven. Het algemeen secretariaat werd geïnstalleerd en al in augustus 1906 organiseerde de bond zijn eerste congres. Hij gaf ook twee tijdschriften uit: 'De Gids van den onderlingen bijstand' en 'Le Bulletin de la Mutualité'.
Laag pitje
Toch had de Landsbond het moeilijk om zijn stempel te drukken op het mutualistische leven. Er was bijvoorbeeld nog geen sprake van een mutatiedienst. Het pleidooi voor een verplichte ziekteverzekering was ongetwijfeld de belangrijkste vooroorlogse realisatie van de Landsbond. In 1914 keurde de Kamer een wetsontwerp goed, maar de oorlog verhinderde de verdere afhandeling.
De Eerste Wereldoorlog deed de christelijke mutualiteiten geen goed. Veel plaatselijke ziekenkassen moesten hun werking stopzetten. Ook de Landsbond draaide op een laag pitje. Bovendien gingen de ledenaantallen fors achteruit: van 188.690 in 1913 tot 113.367 in 1919. De socialistische mutualiteiten daarentegen waren erg succesvol: in 1919 hadden zij 283.484 leden.