'Je kan je angst leren controleren'
Angst zorgt ervoor dat je beter kan presteren of reageren in uitdagende situaties. Maar soms kan angst je volledige denken en doen beheersen. Dan heb je een angststoornis. Chris Bervoets, professor en psychiater verbonden aan het Universitair Psychiatrisch Centrum KU Leuven, vertelt er meer over.
Is iedereen vatbaar voor angststoornissen?
Chris Bervoets: ‘Angststoornissen komen vaak voor. Veel mensen kampen met faalangst en fobieën. Denk bijvoorbeeld aan iedereen die het moeilijk heeft om een publiek toe te spreken of kampt met hoogtevrees of pleinvrees. Gegeneraliseerde angststoornissen zijn minder frequent. Dat zijn angstaanvallen die zich regelmatig herhalen in opstoten, zoals na een ernstig trauma. Meestal steken angststoornissen de kop op in de jongvolwassenheid. Volgens de statistieken zijn vrouwen er vatbaarder voor dan mannen.’
Heeft angst een grote impact op je leven?
‘Van fobieën ondervind je zelden problemen op het werk en in sociale relaties. Je zult bepaalde situaties vermijden, maar dat heeft geen grote impact op je leven. Gegeneraliseerde angststoornissen verstoren je dagelijks functioneren het meeste. Je kan bijvoorbeeld concentratiestoornissen krijgen, je constant opgejaagd voelen of overbezorgd zijn. Op termijn kan dat ervoor zorgen dat je uitvalt op het werk. Elke angst kan gepaard gaan met paniekaanvallen. Dat kan de angst verergeren. Omdat mensen hun paniek linken aan bepaalde plaatsen of situaties, krijgen ze het op steeds meer vlakken moeilijk.’
Bestaat er een behandeling?
‘Gedragstherapie leert je je angstsymptomen zelf te controleren en ook het voorwerp van je angst niet te vermijden. Dat is cruciaal, want vermijdingsgedrag beperkt je sociale, professionele en relationele leven. Kalmeermiddelen kunnen sommige angsten en panieksymptomen blokkeren, vooral bij acute aanvallen. Er is een risico op verslaving. Maar als je geen voorgeschiedenis hebt en een arts het gebruik controleert, dan kunnen ze effectief zijn. Op langere termijn zijn ze niet geschikt. Ze verhinderen geen toekomstige aanvallen. Daarvoor is de combinatie met therapie essentieel.’