De broer van Elien (18) heeft een beperking. Daardoor heeft Senne (16) tijd nodig om iets te leren. Elien vond dat heel gewoon. Tot ze harde reacties kreeg in de lagere school. Ze klapte dicht en zweeg over haar broer. Tijdens een presentatie in het vierde middelbaar doorbrak ze de stilte.
Elien: ‘Ik heb één broer. Hij heeft een fysieke en mentale beperking. Hij stapt moeilijk en heeft een rolstoel nodig. Praten kan hij niet. Maar ik begrijp Senne heel goed als hij iets wil hebben. Dan wijst hij ernaar. Op verstandelijk vlak blijft hij een kleuter. Hij speelt heel graag met dingen die geluid maken. En hij geniet enorm van muziek. Ik ben met hem opgegroeid. En ik vond dat heel gewoon. Door de school werd het ineens ongewoon.’
‘De broers en zussen van mijn klasgenootjes kwamen naar dezelfde lagere school in het dorp. Bij Senne was dat niet geval. Ik werd gepest omdat hij anders is. Je broer kan niets, je broer is nutteloos. Dat kwam heel hard binnen. Ik was eerder introvert en klapte dicht. Maar ik vertelde het wel aan mijn mama en papa. Die luisterden naar mij en gaven mij vertrouwen. Dat hielp mij. Van de leerkrachten op school die ik er ook over aansprak, ondervond ik minder steun. Volgens hen moest ik sterker worden.’
‘Eens in het middelbaar zweeg ik over mijn broer. Uit schrik om opnieuw gepest te worden. In het vierde jaar moesten we een presentatie geven. Toen heb ik mijn broer voorgesteld. Die openheid deed mij deugd. Het gaf mijn vertrouwen een boost. Ik durfde vaker vriendinnen thuis uit te nodigen. Vroeger deed ik dat veel minder.’
‘Senne helpen doe ik al van jongs af aan. Het begon met kleine dingen zoals met hem eens naar buiten gaan. Geleidelijk aan deed ik meer zorgtaken. Mijn ouders staan zelf in voor de zorg voor mijn broer. Ik steek een handje toe en neem over als ze er eens niet zijn. Ik doe dat graag. Ik heb ook bewust gekozen om in die richting verder te studeren. Ik volg Sociale Readaptatiewetenschappen. En ik ben ook vrijwilliger bij ’t Balanske. In de vakanties begeleid ik er activiteiten voor kinderen met een beperking.’
‘Ergens naartoe gaan toen ik jonger was, was niet evident. Mama moest mij wegbrengen maar Senne kon niet alleen blijven. Oma sprong dan in. Maar ik heb geen activiteiten moeten laten door de zorg voor Senne. Mijn ouders kunnen een beroep doen op familie en babysitters. Zo kunnen zij er ook eens met z’n twee tussenuit. Dat is belangrijk. Iedereen in de familie is begaan met mijn broer. Als we samenkomen, zijn ze allemaal in de weer voor hem. Dat vind ik zo mooi. Soms gebeurt het nog dat wie ons niet kent, raar kijkt. Dat blijft lastig.’
‘Senne gaat overdag naar school en hij komt ’s avonds weer naar huis. In de vakanties gaat hij naar een dagopvang. Dat biedt hem structuur. Elk jaar gaan we met het gezin samen op reis. Daar kijken we allemaal naar uit. Ik ben graag thuis bij mijn ouders en mijn broer. Ik geniet van de leuke momenten samen. Ik heb Senne leren klappen. Dat zijn kleine dingen, maar ik word er echt blij van. Elke kleine stap vooruit maakt me gelukkig. Ik ben trots op Senne en wil dat ook laten zien: Dit is mijn broer. Ik wil hem niet verstoppen.’